Tijdlijn
Nederland Kavelland

Sluiten

Meer informatie

De reeks Nederland, land van betekenis wil professionals in de ruimtelijke ordening op weg helpen om hun opgave in perspectief te plaatsen en in gesprek te komen over de toegevoegde waarde van cultuurhistorie in de eigen opgave. Meer informatie is te vinden op www.cultureelerfgoed.nl.

Sluiten

Contact

Colofon
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Smallepad 5 | 3811 MG Amersfoort Postbus 1600 | 3800 BP Amersfoort
033 – 421 7 421
www.cultureelerfgoed.nl

Infodesk

Voor al uw vragen:
033 – 421 7 456 of info@cultureelerfgoed.nl

Met kennis en advies geeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de toekomst een verleden.

Sluiten

Nederland Kavelland

De landbouw heeft een enorme invloed gehad op de vorming van het Nederlandse landschap. De systematische ontginning van moerassen in de middeleeuwen gaf delen van het westen van Nederland zijn patroon van smalle akkers. Met het droogmalen van meren ontstonden honderden jaren later strak verkavelde droogmakerijen. En de ruilverkavelingen van de afgelopen eeuw maakten van het platteland een rationeel ingericht landschap. De beroepsbevolking in de landbouw liep wel enorm terug, maar in het grondgebruik is de landbouw nog steeds dominant: ca. 65 % van het oppervlak wordt daarvoor benut.

Lees verder
9000 v.C.

natuurlijk landschap en eerste vestigers

Toen

Vanaf het einde van de laatste ijstijd breekt er klimatologisch een periode aan die bewoning mogelijk maakt. Eeuwenlang trekken groepjes mensen door het woeste landschap waar ze wonen in tenten en hutten. Op zoek naar voedsel bevissen ze de rivieren, jagen op groot en klein wild en verzamelen bessen, knollen en vruchten. Vanaf 5000 voor onze jaartelling komen er mensen naar onze delta die granen verbouwen, vee houden en in boerderijen gaan wonen. Ze branden stukken bos plat om akkers aan te leggen. Wanneer de grond uitgeput raakt, verhuizen ze naar een andere plek. Toch duurt het nog lang voordat iedereen het nomadische leven heeft ingeruild voor een boerenbestaan.

1500 v.C.

boerenlandschap

Toen

Vanaf 1500 voor onze jaartelling gaan mensen vaker op een vaste plek wonen. Op raatakkers of “Celtic fields” verbouwen ze granen en peulvruchten en houden er vee om zichzelf te kunnen voeden. Iedere paar jaar worden er andere gewassen geteeld om ziekten te voorkomen. Deze aan elkaar geschakelde akkers kunnen zich over vele kilometers in het landschap uitstrekken. Vanuit vogelperspectief hebben ze wel iets weg van een honingraat.

Nu

Op sommige plaatsen zijn vanuit de lucht nog raatakkers in het landschap te herkennen. Rond Wekerom in de Gelderse Vallei is een aantal Celtic Fields gereconstrueerd. Bij droog weer is het bodemprofiel van de Celtic Fields bij het Hijkerveld in Drenthe nog zichtbaar vanuit de lucht.

0

Romeinse landbouw

Toen

In de Romeinse tijd groeit de bevolking en neemt de vraag naar voedsel toe. De opbrengsten uit de verbouw van gewassen worden groter en er ontstaat een zekere specialisatie in de voedselproductie. Het aantal agrarische nederzettingen neemt toe, evenals de grootte van de akkers. Op de vruchtbare lössgronden wordt op grote schaal graan verbouwd voor de Romeinse steden en legerkampen. In de gebieden die minder geschikt zijn voor akkerbouw, ligt de nadruk op veeteelt en worden er paarden gefokt.

400

terug naar het boerenlandschap

Toen

Met het vertrek van de Romeinen breekt een periode van neergang aan. De bevolking daalt sterk en de landbouw valt terug naar het niveau van voor de jaartelling. Het bos, dat eerder was verdwenen door landbouw, domineert opnieuw grote delen van het landschap. Kleine gemengde boerenbedrijven die alleen voor zichzelf produceren, liggen er als kleine eilanden middenin.

700

boeren voor heer en klooster

Toen

Als de Franken zich in Nederland vestigen, ontstaan in grote delen van het land agrarische domeinen. Ze worden opgezet door vorsten, adellijke families en kerkelijke instellingen. Boeren bewerken er zowel het land van hun heer als eigen akkertjes en hebben gemeenschappelijke rechten op weiden, hooilanden en bossen. De opbrengsten gaan grotendeels naar de grondeigenaren. De voedselproductie beleeft opnieuw een piek na eeuwen van achteruitgang. Buiten de agrarische domeinen is op de stuwwallen en in beekdalen sprake van ijzerwinning. Voor de grootschalige productie van houtskool wordt veel bos gekapt.

Nu

Enkele blokvormige akkers en de ruimtelijke structuur van sommige dorpen, zoals de Lutte in Twente, herinneren nog aan de landbouw uit deze periode.

950

systematische ontginning

Toen

Op de zandgronden is er gemengde landbouw, waarbij akkers individueel (engen) of gezamenlijk (essen) worden gebruikt. Stromend water bepaalt de locatie van nederzettingen. Vanaf de elfde eeuw worden de woeste gronden in de lagere delen van Nederland op een grootschalige manier ontgonnen. Er is meer voedsel nodig om de groeiende bevolking in de steden te kunnen voeden. Boeren specialiseren zich en vinden nieuwe gereedschappen uit om de productie te vergroten, zoals de keerploeg. Waterschappen spelen een belangrijke rol bij het drooghouden van het boerenland. In de veengebieden ontstaat een patroon van smalle akkers met nieuwe wegen en langgerekte lintdorpen.

Nu

De planmatige ontginningen domineren nog altijd grote delen van Friesland en het westen van Nederland. De repeterende kavelgrootte, afwateringssloten en kaden zijn duidelijk herkenbare elementen in het landschap.

roofbouw

Toen

De ontginningen leiden ook tot roofbouw op het landschap. Door overbegrazing en het steken van heideplaggen grijpen in de hogere delen van Nederland zandverstuivingen om zich heen. De winning van turf in de laagveengebieden leidt tot grote meren en plassen die met hun afkalvende oevers regelmatig voor overstromingen zorgen. Op deze manier gaat veel waardevolle landbouwgrond verloren en worden dorpen in hun voortbestaan bedreigd. Waar de veengrond niet weggegraven is, leidt bodemdaling door inklinking en oxidatie ook tot problemen in de afwatering. Boeren proberen met de aanleg van dijken en de bouw van windmolens het water wel buiten de deur te houden, maar hebben daarin niet altijd succes.

Nu

De natuurrampen uit deze periode zijn tussen 1850-1940 met grote voortvarendheid alsnog in landbouwgrond omgezet, totdat de ecologische en recreatieve waarde werd ingezien en bepleit werd om daarvan een paar voorbeelden in stand te houden. Dit heeft verschillende gebieden opgeleverd die we nu als waardevolle natuur waarderen, zoals het Kootwijkerzand en de Loonse en Drunense Duinen of de West-Nederlandse veenplassen (Nieuwkoop, Vinkeveen en Loosdrecht).

1500

grote inpolderingen

Toen

Op sommige plekken, vooral in het noorden van Nederland, gaat de turfwinning door. In Holland en Friesland wordt begonnen met het droogmalen en inpolderen van plassen en meren. Dankzij de inzet van windmolens verandert water in boerenland. Met hun systematische indeling en opbouw worden de nieuwe polders als het ideale productielandschap gezien. Landaanwinningwerken, vooral langs de kusten van Zeeland, Friesland en Groningen doen het landbouwareaal eveneens uitbreiden in deze periode. Net als in de vroege middeleeuwen gaan boeren zich steeds verder specialiseren en voor de stedelijke markt produceren. Van het geld dat ze hiermee verdienen, vervangen ze hun houten boerderijen door stenen woningen. Veel keuterboeren en landarbeiders wonen nog in een schamele hut.

Nu

De grote droogmakerijen, zoals de Beemster, de Schermer en de Purmer, vallen met hun strakke en rationele inrichting nog altijd duidelijk in het landschap op. In een enkel geval werd die inrichting voorzien van een bijzondere vormgeving, waardoor De Beemster zelfs een plek op de Wereld-erfgoedlijst van UNESCO kreeg.

landgoederenlandschap

Toen

De landwinning wordt gefinancierd met durfkapitaal van rijke stedelingen uit Holland. In de ingepolderde droogmakerijen bouwen ze voor zichzelf statige buitenhuizen. Deze verschijnen ook op de oude landbouwgronden en in de overgangszones tussen hoog- en laaggelegen gebieden.

Nu

Ook het ontstane arcadisch landschap van landgoederen met parken en tuinen afgewisseld met akkers en bos is op veel plaatsen nog grotendeels intact, zoals buitenplaats Trompenburgh in 's-Graveland.

1850

verkaveld landschap

Toen

Door de privatisering van gemeenschapsgronden (de 'marken') krijgt de ontginning van heidevelden en stuifzanden een impuls. In combinatie met de toepassing van kunstmest ontstond daardoor de mogelijkheid duizenden hectaren aan woeste grond om te zetten in landbouwpercelen. Op hoger gelegen gronden worden de kavels van elkaar gescheiden door heggen en houtwallen. Ze geven het buitengebied een kleinschalig en intiem karakter. Als in 1873 het prikkeldraad wordt uitgevonden, zijn deze natuurlijke afscheidingen niet langer nodig en worden ze op grote schaal gerooid.

Nu

De rechtlijnige landindeling die bij de ontginning tot stand kwam is nu meestal nog uitstekend te herkennen. Wel is de kleinschaligheid afgenomen door de samenvoeging van percelen. En waar bij de ontginning vrijwel uitsluitend de agrarische functie, inclusief bosbouw, aan de gronden was toebedeeld, hebben naderhand ook functies als recreatie en natuurontwikkeling een plaats gekregen. De omvang van de bebouwing in de gebieden en zeker de vorming van nieuwe dorpen is bescheiden gebleven.

1940

nooit meer honger

Toen

Na de Tweede Wereldoorlog maken technologische ontwikkelingen boeren minder afhankelijk van de kwaliteit van de bodem. Grote delen van het platteland gaan op de schop om de voedselproductie efficiënter te maken. Nederland mag nooit meer honger lijden en moet zelfvoorzienend worden, is het devies. Percelen worden samengevoegd, de waterhuishouding wordt verbeterd en er komen nieuwe wegen en grote boerderijen, gebouwd volgens de modernste inzichten. Vaak vormt de bestaande landschappelijke structuur wel het uitgangspunt bij de herinrichting. Het verplichte landschapsplan in de Ruilverkavelingswet maakt het vanaf 1954 verder mogelijk om nieuwe natuurgebieden en recreatieterreinen aan te leggen en waardevolle onderdelen van landschappen te behouden. De landinrichting is niet meer exclusief op agrarische belangen gericht.

Nu

In grote delen van Nederland heeft het boerenland nog altijd een rationeel aanzien, maar schemert het oude landschap nog wel door de herinrichting heen. Vooral grootschalig ingepolderde gebieden, zoals de Noordoostpolder (o.a. Nagele) en de beide Flevolanden, zijn monumenten van de wederopbouw die optimisme en vertrouwen in de toekomst uitstralen.

1970

nieuwe wensen en gebruikers

Toen

Schaalvergroting en industrialisatie domineren in de laatste decennia van de twintigste eeuw de voedselproductie. In het buitengebied staan steeds meer kassen en de intensieve veehouderij leidt tot grote stallen met vaak honderden dieren die nooit buiten komen. Op verschillende plaatsen komen bovendien boerderijen leeg te staan, omdat boeren geen opvolger kunnen vinden. Het buitengebied verandert ook ingrijpend van karakter door de opkomende verblijfsrecreatie. Na de aanleg van recreatiegebieden door Staatsbosbeheer openen particuliere bedrijven op mooie locaties bungalowparken en campings. Boeren zien in deze ontwikkeling een aantrekkelijke manier om hun bedrijf te verbreden en bij te kunnen verdienen en leggen op hun erven kampeervelden aan. Vanaf 1990 vormen bovendien overheden en natuurorganisaties in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (nu Natuurnetwerk Nederland) landbouwgrond om tot natuurgebied.

Nu

Het platteland kent aan het eind van de 20e eeuw en daarna een verscheidenheid aan functies. Agrarische ondernemers, recreatiebedrijven, natuurbeheerders en overheden zijn er permanent met elkaar in gesprek om hun belangen veilig te stellen. Een afgewogen en betekenisvolle ordening van functie zorgt voor een platteland met een hoge economische betekenis, als vestigingsfactor voor bedrijven. Op de schaalvergroting en industrialisatie van de landbouw is inmiddels een tegenreactie gekomen. Een klein maar groeiend aantal boeren kiest voor een biologische dan wel kleinschalige voedselproductie (slow food). Stadsbewoners experimenteren met de verbouw van groenten en fruit op braakliggende kavels in hun wijk (stadslandbouw).

Nederland Kavelland

De landbouw heeft een enorme invloed gehad op de vorming van het Nederlandse landschap. De systematische ontginning van moerassen in de middeleeuwen gaf delen van het westen van Nederland zijn patroon van smalle akkers. Met het droogmalen van meren ontstonden honderden jaren later strak verkavelde droogmakerijen. En de ruilverkavelingen van de afgelopen eeuw maakten van het platteland een rationeel ingericht landschap. De beroepsbevolking in de landbouw liep wel enorm terug, maar in het grondgebruik is de landbouw nog steeds dominant: ca. 65 % van het oppervlak wordt daarvoor benut.

Lees verder
9000 v.C.

natuurlijk landschap en eerste vestigers

1500 v.C.

boerenlandschap

0

Romeinse landbouw

400

terug naar het boerenlandschap

700

boeren voor heer en klooster

950

systematische ontginning

roofbouw

1500

grote inpolderingen

landgoederenlandschap

1850

verkaveld landschap

1940

nooit meer honger

1970

nieuwe wensen en gebruikers

Nu

Nederland kaveland

De landbouw heeft een enorme invloed gehad op de vorming van het Nederlandse landschap. De systematische ontginning van moerassen in de middeleeuwen gaf delen van het westen van Nederland zijn patroon van smalle akkers. Met het droogmalen van meren ontstonden honderden jaren later strak verkavelde droogmakerijen. En de ruilverkavelingen van de afgelopen eeuw maakten van het platteland een rationeel ingericht landschap. De beroepsbevolking in de landbouw liep wel enorm terug, maar in het grondgebruik is de landbouw nog steeds dominant: ca. 65 % van het oppervlak wordt daarvoor benut. De ontwikkelingen binnen de landbouw zullen ook in de toekomst een groot effect op het landschap hebben. Zo domineert de schaalvergroting en industrialisering van agrarische bedrijven nu al grote delen van het buitengebied. Boeren die in deze ontwikkeling niet mee willen of kunnen, richten zich op nieuwe activiteiten zoals natuurbeheer, kleinschalig toerisme of de productie van duurzame energie. Door vergrijzing en bevolkingskrimp komt op het platteland ook een deel van de boerderijen leeg te staan: boeren kunnen geen opvolger meer vinden. Consumenten en overheden stellen bovendien hogere eisen aan het welzijn van dieren en de veiligheid en kwaliteit van het voedsel. Ze willen weten waar hun groenten en vlees vandaan komen en hoe deze worden geproduceerd. Bij het vinden van antwoorden op deze ontwikkelingen kan het verleden een inspiratiebron zijn. Nieuwe technieken en organisatiestructuren hebben het Nederlandse platteland door de eeuwen heen vooruit geholpen. Kleine experimenten leidden tot nieuwe inzichten en grootschaliger productiemethoden. Mensen hebben het landschap ook voortdurend aan weten te passen aan nieuwe behoeften. Vaak was er extra of betere landbouwgrond nodig om meer monden te kunnen voeden. Op andere momenten werden de gevolgen van eerdere roofbouw bestreden. Die traditie van innovatie en experiment, meestal ontstaan bij een kleine voorhoede en later breed toegepast, heeft van de landbouw een proeftuin voor vernieuwing gemaakt. Daar kan de sector op teruggrijpen bij de actuele transformatie naar een duurzame en economische rendabele voedselproductie die rekening houdt met het landschap en de wensen vanuit de maatschappij.

Toen

Vanaf het einde van de laatste ijstijd breekt er klimatologisch een periode aan die bewoning mogelijk maakt. Eeuwenlang trekken groepjes mensen door het woeste landschap waar ze wonen in tenten en hutten. Op zoek naar voedsel bevissen ze de rivieren, jagen op groot en klein wild en verzamelen bessen, knollen en vruchten. Vanaf 5000 voor onze jaartelling komen er mensen naar onze delta die granen verbouwen, vee houden en in boerderijen gaan wonen. Ze branden stukken bos plat om akkers aan te leggen. Wanneer de grond uitgeput raakt, verhuizen ze naar een andere plek. Toch duurt het nog lang voordat iedereen het nomadische leven heeft ingeruild voor een boerenbestaan.

Toen
Nu

Vanaf 1500 voor onze jaartelling gaan mensen vaker op een vaste plek wonen. Op raatakkers of “Celtic fields” verbouwen ze granen en peulvruchten en houden er vee om zichzelf te kunnen voeden. Iedere paar jaar worden er andere gewassen geteeld om ziekten te voorkomen. Deze aan elkaar geschakelde akkers kunnen zich over vele kilometers in het landschap uitstrekken. Vanuit vogelperspectief hebben ze wel iets weg van een honingraat.

Op sommige plaatsen zijn vanuit de lucht nog raatakkers in het landschap te herkennen. Rond Wekerom in de Gelderse Vallei is een aantal Celtic Fields gereconstrueerd. Bij droog weer is het bodemprofiel van de Celtic Fields bij het Hijkerveld in Drenthe nog zichtbaar vanuit de lucht.

Toen

In de Romeinse tijd groeit de bevolking en neemt de vraag naar voedsel toe. De opbrengsten uit de verbouw van gewassen worden groter en er ontstaat een zekere specialisatie in de voedselproductie. Het aantal agrarische nederzettingen neemt toe, evenals de grootte van de akkers. Op de vruchtbare lössgronden wordt op grote schaal graan verbouwd voor de Romeinse steden en legerkampen. In de gebieden die minder geschikt zijn voor akkerbouw, ligt de nadruk op veeteelt en worden er paarden gefokt.

Toen

Met het vertrek van de Romeinen breekt een periode van neergang aan. De bevolking daalt sterk en de landbouw valt terug naar het niveau van voor de jaartelling. Het bos, dat eerder was verdwenen door landbouw, domineert opnieuw grote delen van het landschap. Kleine gemengde boerenbedrijven die alleen voor zichzelf produceren, liggen er als kleine eilanden middenin.

Toen
Nu

Als de Franken zich in Nederland vestigen, ontstaan in grote delen van het land agrarische domeinen. Ze worden opgezet door vorsten, adellijke families en kerkelijke instellingen. Boeren bewerken er zowel het land van hun heer als eigen akkertjes en hebben gemeenschappelijke rechten op weiden, hooilanden en bossen. De opbrengsten gaan grotendeels naar de grondeigenaren. De voedselproductie beleeft opnieuw een piek na eeuwen van achteruitgang. Buiten de agrarische domeinen is op de stuwwallen en in beekdalen sprake van ijzerwinning. Voor de grootschalige productie van houtskool wordt veel bos gekapt.

Enkele blokvormige akkers en de ruimtelijke structuur van sommige dorpen, zoals de Lutte in Twente, herinneren nog aan de landbouw uit deze periode.

Toen
Nu

Op de zandgronden is er gemengde landbouw, waarbij akkers individueel (engen) of gezamenlijk (essen) worden gebruikt. Stromend water bepaalt de locatie van nederzettingen. Vanaf de elfde eeuw worden de woeste gronden in de lagere delen van Nederland op een grootschalige manier ontgonnen. Er is meer voedsel nodig om de groeiende bevolking in de steden te kunnen voeden. Boeren specialiseren zich en vinden nieuwe gereedschappen uit om de productie te vergroten, zoals de keerploeg. Waterschappen spelen een belangrijke rol bij het drooghouden van het boerenland. In de veengebieden ontstaat een patroon van smalle akkers met nieuwe wegen en langgerekte lintdorpen.

De planmatige ontginningen domineren nog altijd grote delen van Friesland en het westen van Nederland. De repeterende kavelgrootte, afwateringssloten en kaden zijn duidelijk herkenbare elementen in het landschap.

Toen
Nu

De ontginningen leiden ook tot roofbouw op het landschap. Door overbegrazing en het steken van heideplaggen grijpen in de hogere delen van Nederland zandverstuivingen om zich heen. De winning van turf in de laagveengebieden leidt tot grote meren en plassen die met hun afkalvende oevers regelmatig voor overstromingen zorgen. Op deze manier gaat veel waardevolle landbouwgrond verloren en worden dorpen in hun voortbestaan bedreigd. Waar de veengrond niet weggegraven is, leidt bodemdaling door inklinking en oxidatie ook tot problemen in de afwatering. Boeren proberen met de aanleg van dijken en de bouw van windmolens het water wel buiten de deur te houden, maar hebben daarin niet altijd succes.

De natuurrampen uit deze periode zijn tussen 1850-1940 met grote voortvarendheid alsnog in landbouwgrond omgezet, totdat de ecologische en recreatieve waarde werd ingezien en bepleit werd om daarvan een paar voorbeelden in stand te houden. Dit heeft verschillende gebieden opgeleverd die we nu als waardevolle natuur waarderen, zoals het Kootwijkerzand en de Loonse en Drunense Duinen of de West-Nederlandse veenplassen (Nieuwkoop, Vinkeveen en Loosdrecht).

Toen
Nu

Op sommige plekken, vooral in het noorden van Nederland, gaat de turfwinning door. In Holland en Friesland wordt begonnen met het droogmalen en inpolderen van plassen en meren. Dankzij de inzet van windmolens verandert water in boerenland. Met hun systematische indeling en opbouw worden de nieuwe polders als het ideale productielandschap gezien. Landaanwinningwerken, vooral langs de kusten van Zeeland, Friesland en Groningen doen het landbouwareaal eveneens uitbreiden in deze periode. Net als in de vroege middeleeuwen gaan boeren zich steeds verder specialiseren en voor de stedelijke markt produceren. Van het geld dat ze hiermee verdienen, vervangen ze hun houten boerderijen door stenen woningen. Veel keuterboeren en landarbeiders wonen nog in een schamele hut.

De grote droogmakerijen, zoals de Beemster, de Schermer en de Purmer, vallen met hun strakke en rationele inrichting nog altijd duidelijk in het landschap op. In een enkel geval werd die inrichting voorzien van een bijzondere vormgeving, waardoor De Beemster zelfs een plek op de Wereld-erfgoedlijst van UNESCO kreeg.

Toen
Nu

De landwinning wordt gefinancierd met durfkapitaal van rijke stedelingen uit Holland. In de ingepolderde droogmakerijen bouwen ze voor zichzelf statige buitenhuizen. Deze verschijnen ook op de oude landbouwgronden en in de overgangszones tussen hoog- en laaggelegen gebieden.

Ook het ontstane arcadisch landschap van landgoederen met parken en tuinen afgewisseld met akkers en bos is op veel plaatsen nog grotendeels intact, zoals buitenplaats Trompenburgh in 's-Graveland.

Toen
Nu

Door de privatisering van gemeenschapsgronden (de 'marken') krijgt de ontginning van heidevelden en stuifzanden een impuls. In combinatie met de toepassing van kunstmest ontstond daardoor de mogelijkheid duizenden hectaren aan woeste grond om te zetten in landbouwpercelen. Op hoger gelegen gronden worden de kavels van elkaar gescheiden door heggen en houtwallen. Ze geven het buitengebied een kleinschalig en intiem karakter. Als in 1873 het prikkeldraad wordt uitgevonden, zijn deze natuurlijke afscheidingen niet langer nodig en worden ze op grote schaal gerooid.

De rechtlijnige landindeling die bij de ontginning tot stand kwam is nu meestal nog uitstekend te herkennen. Wel is de kleinschaligheid afgenomen door de samenvoeging van percelen. En waar bij de ontginning vrijwel uitsluitend de agrarische functie, inclusief bosbouw, aan de gronden was toebedeeld, hebben naderhand ook functies als recreatie en natuurontwikkeling een plaats gekregen. De omvang van de bebouwing in de gebieden en zeker de vorming van nieuwe dorpen is bescheiden gebleven.

Toen
Nu

Na de Tweede Wereldoorlog maken technologische ontwikkelingen boeren minder afhankelijk van de kwaliteit van de bodem. Grote delen van het platteland gaan op de schop om de voedselproductie efficiënter te maken. Nederland mag nooit meer honger lijden en moet zelfvoorzienend worden, is het devies. Percelen worden samengevoegd, de waterhuishouding wordt verbeterd en er komen nieuwe wegen en grote boerderijen, gebouwd volgens de modernste inzichten. Vaak vormt de bestaande landschappelijke structuur wel het uitgangspunt bij de herinrichting. Het verplichte landschapsplan in de Ruilverkavelingswet maakt het vanaf 1954 verder mogelijk om nieuwe natuurgebieden en recreatieterreinen aan te leggen en waardevolle onderdelen van landschappen te behouden. De landinrichting is niet meer exclusief op agrarische belangen gericht.

In grote delen van Nederland heeft het boerenland nog altijd een rationeel aanzien, maar schemert het oude landschap nog wel door de herinrichting heen. Vooral grootschalig ingepolderde gebieden, zoals de Noordoostpolder (o.a. Nagele) en de beide Flevolanden, zijn monumenten van de wederopbouw die optimisme en vertrouwen in de toekomst uitstralen.

Toen
Nu

Schaalvergroting en industrialisatie domineren in de laatste decennia van de twintigste eeuw de voedselproductie. In het buitengebied staan steeds meer kassen en de intensieve veehouderij leidt tot grote stallen met vaak honderden dieren die nooit buiten komen. Op verschillende plaatsen komen bovendien boerderijen leeg te staan, omdat boeren geen opvolger kunnen vinden. Het buitengebied verandert ook ingrijpend van karakter door de opkomende verblijfsrecreatie. Na de aanleg van recreatiegebieden door Staatsbosbeheer openen particuliere bedrijven op mooie locaties bungalowparken en campings. Boeren zien in deze ontwikkeling een aantrekkelijke manier om hun bedrijf te verbreden en bij te kunnen verdienen en leggen op hun erven kampeervelden aan. Vanaf 1990 vormen bovendien overheden en natuurorganisaties in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (nu Natuurnetwerk Nederland) landbouwgrond om tot natuurgebied.

Het platteland kent aan het eind van de 20e eeuw en daarna een verscheidenheid aan functies. Agrarische ondernemers, recreatiebedrijven, natuurbeheerders en overheden zijn er permanent met elkaar in gesprek om hun belangen veilig te stellen. Een afgewogen en betekenisvolle ordening van functie zorgt voor een platteland met een hoge economische betekenis, als vestigingsfactor voor bedrijven. Op de schaalvergroting en industrialisatie van de landbouw is inmiddels een tegenreactie gekomen. Een klein maar groeiend aantal boeren kiest voor een biologische dan wel kleinschalige voedselproductie (slow food). Stadsbewoners experimenteren met de verbouw van groenten en fruit op braakliggende kavels in hun wijk (stadslandbouw).